Op de tweede donderdag na Pasen houdt men in Alicante de grootste bedevaart van de hele Comunidad Valenciana, als men vanaf de co-kathedraal van San Nicolás in de provinciehoofdstad naar het klooster van Santa Faz trekt, op het grondgebied van San Juan. Dit jaar vindt die bedevaart plaats op 28 april. Gemiddeld nemen zo’n 300.000 pelgrims deel aan de bedevaart, velen gekleed in de traditionele zwarte bloes en de geruite halsdoek rond de hals, in de hand de rieten stok en op het hoofd een pet.
Men gaat naar het klooster om de Heilige Gelaatsdoek te bewonderen, het doek waarmee Veronica het zweet van het aangezicht van Jezus wiste en dat aan de pelgrims wordt getoond als ze het klooster bereiken. Daar staat een kermis opgesteld met hoofdzakelijk standjes waar men relieken kan kopen.
San Juan de Alicante, in het Valenciaans en officieel Sant Joan d’Alacant, ligt in de metropool Alicante-Elche. Het centrum bevindt zich op nauwelijks acht kilometer van de provinciehoofdstad, waarvan het lange tijd deel uitmaakte. In Sant Joan ligt de campus van de universiteit Miguel Hernández, het universitair ziekenhuis en er staat een klooster waar men de heilige gelaatsdoek van Veronica bewaart, het doek waarmee volgens de Bijbel Veronica tijdens de calvarietocht het zweet van het gelaat van Jezus wiste en waarin de afdruk van diens gelaat is blijven staan.
In het klooster van Santa Faz, wordt één van de heilige gelaatsdoeken van Jezus bewaard. Eén van de drie. De twee andere doeken bevinden zich in Manoppello en in de kerk van Jaén, maar ook in Rome gaat men er prat op. De Kerk heeft dit verklaard door te zeggen dat het doek in drie was gevouwen en dat het beeld op de drie delen verscheen.
De geschiedenis van het doek en hoe het in Alicante terecht kwam, is gedocumenteerd.
Toen Konstantinopel door de islamieten dreigde ingenomen te worden, besloot men om het daar bewaarde doek naar Rome over te brengen.
Toen de pest in Venetië uitbrak, stuurde de paus het doek daarheen en het hielp om de epidemie in te dijken.
In de vijftiende eeuw reisde een priester uit San Juan, Mosén Pedro Mena, naar Rome.
Hij was een goede vriend van een kardinaal aldaar, die het doek in bewaring had en die schonk het aan de priester. Die bewaarde het, eenmaal terug in zijn geboorteplaats, in een soort schrijn.
Op zeker ogenblik heerste een grote droogte in de streek en de priester besloot het doek in processie rond te dragen om regen af te smeken. Dat gebeurde vanuit Alicante op 17 maart van het jaar 1489.
Op het ogenblik dat de processie bij de barranco de la Lloixa kwam, op het grondgebied van San Juan, zag de priester dat uit het oog van het aangezicht van Jezus een traan welde. Dit wonder zou door vele aanwezigen bevestigd worden. Op de plaats waar het wonder geschiedde besloot men een klooster te bouwen, het klooster van Santa Faz,
Het originele doek met de afbeelding bevatte ook bloed¬vlekken en die werden later met rode verf geaccentueerd.
Er ontstond een hevige devotie voor deze ‘Santa Faz’ (Heilig Gelaat), zodat vele adellijke families er wel een stukje van wilden en kregen, waardoor het doek steeds kleiner werd.
In het klooster besloot men daarom om het doek in een goed gesloten schrijn te bewaren, waarop aan de voorkant de afbeelding werd geschilderd. In 1889 werd dit schrijn geopend om de staat van het doek te onderzoeken. Het betrof een linnen van ongeveer 70 vierkante centimeter.
In 1936 begon de Burgeroorlog en de afrekeningen tussen de twee partijen. Alicante was in handen van de republikeinen en de miliciens van die kant vermoordden rechts gezinde personen, priesters en nonnen en vernielden talloze religieuze bouwwerken en hun interieur. Op 26 juli 1936 viel het klooster ten prooi aan deze republikeinse vrijwilligers. Op levensgevaar drong een zekere Vicente Rocamora Onteniente, samen met de burgemeester van San Juan, Antonio Ramos Alberola (Tonico Santamaría), het klooster binnen, stalen het doek en, verborgen in een boodschappentas, brachten ze het in veiligheid. Het doek bleef een nacht in het huis van de burgenmeester, maar werd de volgende dag naar de zetel van de provinciale deputatie gebracht, waar het in de brandkast werd geborgen, om na de overwinning van de troepen van Franco weer in het klooster te worden gebracht op een nieuw altaar.
Het klooster en de kerk zijn nu te bezoeken. De kerk leed ondertussen wel diverse hervormingen, vooral in de achttiende eeuw, toen ze haar huidige barokke vorm kreeg.
Het retabel op het hoofdaltaar is in neobarok en werd gerestaureerd na de Burgeroorlog. In de kerk werden de componist Óscar Esplá en de plastische kunstenaar Eusebio Sempere begraven.
De toren is het enige element dat bewaard is gebleven van het oorspronkelijke gebouw uit de zestiende eeuw en staat in een hoek van de patio van het klooster.
Het is een rechthoekige toren en hij heeft drie etages en een terras. Vroeger was er nog een kelder, die nu niet meer toegankelijk is.
De toren bij het klooster had die laatste functie en biedt daarom nog het uitzicht van een defensieve kasteeltoren, zoals die in vele kastelen nog te zien is.
Het kamertje waar de Santa Faz bewaard werd bleef intact, maar de rest van de kerk werd door de communisten vernield. De kist waarin de stoffelijke resten van Pedro Mena werden bewaard, werd in brand gestoken. Daarna werd het klooster door de republikeinen gebruikt als vliegtuigfabriek. Nadat de nationalisten het gebied hadden veroverd, installeerde zich een compagnie in het klooster en werden in de toren vele graffiti aangebracht. Men veronderstelt dat in de tuin van het klooster een massagraf te vinden is, maar daar werd nog geen onderzoek naar gedaan. Na de Burgeroorlog werd een grondige restauratie uitgevoerd. In 1989 werd een replica gemaakt van de lijkkist van Mosén Pedro Mena.